1. De krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van een lidstaat voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed.
2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en uitbetaald op de wijze die is geregeld in de toepassingsverordening, hetzij op basis van documenten betreffende de werkelijk gemaakte kosten, of op basis van vaste bedragen voor lidstaten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van werkelijk gemaakte kosten niet passend is.
3. Twee of meer lidstaten of de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.